Antwerpen —  Istanboel
het echte einde, deel IV

De volgende gebeurtenissen in en rond Istanboel in december 2019, waren onvoorzien, ongenood en ze veranderden voorgoed mijn kijk op reizen in de 21ste eeuw. Een even grote verrassing was echter een ontmoeting met iemand die ik al veel te lang gemeden had: mezelf.

— door Ward Hulselmans

— Dinsdag 3 december 2019

Om zeven uur ’s morgens werd ons 290 meter lange schip tegen de kade geduwd.
Gemlik verschilde in geen enkel opzicht van alle andere containerhavens ter wereld, alleen was alles een paar maten kleiner. Vanop het bovendek keken we neer op een ijzeren molshoop van duizenden containers met straten en gangen waarlangs computergestuurde laadwagens af en aan reden. Het was overal hetzelfde: geen seconde mocht verloren gaan en nog voor het schip goed en wel vastlag, drongen de loskranen zich langszij op.

Terwijl ik me in het logboek bij de watchman uitschreef, kwam de ochtendzon net boven de hoge containermuren en toen ik voor de laatste keer de gangway afdaalde, verwarmden de stralen mijn gezicht.

Beneden wachtte de vriendelijke scheepsagent van Gemlik om me naar de stad te brengen en in mijn zak stak een papiertje met de naam van een klein hotel voor de nacht. Dit was heel anders dan het deprimerende Istanboel en ik had zin om te beginnen fluiten.

Wat moest ik nog méér hebben? Het antwoord was: een smartphone.

Tijdens deze trip had ik willen bewijzen dat al die apps op je slimme smartphone je alleen maar alwetender, overgeïnformeerd – en dus onvrijer – maakten. Als je onafhankelijk en nieuwsgierig wilde blijven, moest je reizen met een Nokia van 38 €, zo was mijn standpunt. Meer dan een Nokia was niet nodig.
Hoe naïef. Ik had niet in de gaten gehad dat de wereld intussen was veranderd. Een Nokia was alleen goed was voor een wandeling in het park; als je in de wereld écht pech had, kon je er hoogstens mee bellen en “hulp!” roepen.

Dat was precies wat ik vanmorgen had gedaan en in Antwerpen was mijn vriend Joris in actie geschoten. Hij had in no-time via internet en zijn smartphone een andere vlucht naar Brussel geregeld.
Ik kon wel in de grond zinken van schaamte. Mijn hoge principes sloegen nergens meer op. Ik was absoluut niet vrij en onafhankelijk. Ik was integendeel pathetisch, hulpbehoevend en hinderlijk voor anderen. Mijn voorbijgestreefde opvattingen waren een blok aan mijn been.
Dat hier een hotelletje op me wachtte, plus een nieuwe reservatie voor de terugvlucht morgen, had ik alleen te danken aan de nieuwe technologie waarover ik zo graag neerbuigend deed en aan Joris die hier beleefdheidshalve niks over had gezegd.

Aan al die dingen dacht ik toen ik naast de scheepsagent in de auto zat. We raceten tegen 110 per uur naar Gemlik en ik had nog steeds geen idee waar ik was. Ik keek stomweg naar stoffige straten vol Turkse vlaggen, met langs de kant af en toe een tractor en een aftandse busje. Op een smartphone had ik tenminste Google Earth kunnen opvragen en had ik via satelliet precies kunnen vaststellen waar ik was.
Pas aan de balie van het hotel las ik in een foldertje dat Gemlik zo’n 150 kilometer zuidwaarts lag van de Bosporus en over een fraaie wandelboulevard langs het water beschikte.

Omdat ik geen smartphone had, kon Joris me vanuit Antwerpen niet eens mijn vliegtuigticket voor morgen sturen. In plaats daarvan lag aan de balie een kopie van mijn reservatie. Wat er op stond was moeilijk te ontcijferen; waarschijnlijk was de inkt van het kopieertoestel van het hotel een beetje opgeraakt. Ik nam een heerlijk heet bad, hopend dat de Turken het allemaal beter konden lezen dan ik.

Dat laatste bleek het geval toen de taxichauffeur me de volgende ochtend in alle vroegte kwam oppikken. Onverwacht ontstond discussie over de vraag naar welke van de twee luchthavens van Istanboel hij me moest brengen.
De chauffeur was een stil, bescheiden man zonder enige kennis van Engels, maar op één punt hield hij het been stijf: ik wilde absoluut naar de verkeerde luchthaven en dat wilde hij me niet aandoen. De juiste luchthaven lag zelfs dichter, op zo’n 110 km van hier, langs de Aziatische kant van de hoofdstad. Ik voelde dat ik er niet over moest redetwisten en na enkele minuten vertrokken we.

Het werd een stilzwijgende tocht.

Na 50 kilometer arriveerden we in een kleine haven waar we de veerpont namen over een zijarm van de Zee van Marmara. Drie kwartier lang schokkerden we over woelig water en we aten samen mijn laatste reep Belgische chocolade.
Tegen de middag zette de chauffeur me af aan de Sabiha Gökçen luchthaven en verdween weer naar Gemlik. Op het traject tussen de parking buiten en de balie binnen haalden militairen drie keer mijn bagage overhoop. Mijn verhaal bleef onbetrouwbaar klinken: als passagier aangekomen met een vrachtschip, toch direct willen vertrekken en geen vliegtuigticket op een schermpje van een smartphone, alleen een gekreukte kopie die ik zelf amper kon lezen. Het werkte niet in mijn voordeel.

Toen ik eindelijk voor de balie van Turkish Airlines stond, schudde de bediende zijn hoofd:

“Wrong airport sir.”

“Wàt??”
“Wrong Airport sir. Sorry.”

Die klotechauffeur van mijn taxi had zich vergist! Ik stond verdomme op de verkeerde luchthaven!

Opnieuw zou een vliegtuig zonder mij opstijgen, maar gelukkig kon ik nu zelf de vlucht overboeken. De dame van Turkish Airlines was categoriek: het was hoog tijd en ik vertrok best nù met de bus naar die andere luchthaven. Hoever was het dan?

“Honderd kilometer”, zei ze. “De nieuwe luchthaven waar u moet zijn, ligt aan de Europese kant van Istanboel.”

Het werd een ellendige tocht, tussen opeengepakte Turken en valiezen. De bus reed bergen op en bergen af en niemand van mijn medereizigers sprak een woord, verzonken als ze waren in eigen gedachten. Ook zij bewogen zich tussen twee luchthavens, misschien zelfs tussen twee werelden of tussen twee levens.

De omgeving vervaagde en ik sloot mijn ogen. Ik was terug aan boord, in mijn kajuit, tijdens die speciale laatste nacht; de scheepsmotoren ronkten en buiten schoof de onzichtbare zee voorbij.
Voor mij lag het boek “Alleen in mijn gedichten kan ik wonen” van scheepsarts en dichter J. Slauerhoff. Ik was op pagina 195 en las:

“…vannacht moet ik weer varen.
Soms heeft een mens volmaakt geluk, maar kan het nooit bewaren.”

***

— het echte einde
1 & 2 december 2019

deel 3