Antwerpen —  IstanboelDAG 2

— door Ward Hulselmans

— Vrijdag 22 november 2019

Om half acht ontwaak ik door onregelmatige schokken die maar niet ophouden. Het is de deinende boeg die de golven splijt. Elke schok vibreert door het schip. De zee is ruig en er staat een scherpe wind. Tegen de patrijspoort slaan druppels water. Ik moet me vasthouden als ik het bed uitkom. Buiten wordt de Engelse kust zichtbaar in een zee van schuimkoppen. Bar weer om deze tocht te beginnen ! Met een beep meldt Proximus dat er verbinding is met het Engelse vasteland. Dit is een buitenkans om snel even Spreeuwtje te bellen, de connectie kan zo weer afspringen. Ze staat op het punt om de A12 naar haar werk op te rijden. Over die paar kilometer zal ze weer meer dan een uur doen, ze ziet er vreselijk tegenop. Het verschil met mijn situatie is pijnlijk, maar toch klinkt ze opgewekt en ik ben blij haar stem te horen. We hangen tevreden op. Als de telefoon- en internetverbinding straks uitvalt, zal het tot zondagavond zijn. Dan meren we aan in het zuiden van Portugal. Als ik op E-dek stap, word ik weggeblazen door een ijzige oostenwind. Er is nog steeds GSM-connectie en een Filippijnse matroos houdt zich met één hand recht aan een reling, met de andere telefoneert hij. Zijn haar slaat in zijn gezicht, het is duidelijk een dringend gesprek en hij probeert boven het lawaai van de zee uit te roepen.

"Ik zoek beschutting aan stuurboordzijde.”

We varen door de Straat van Dover en de cliffs van Dover en Folkestone presenteren zich in volle glorie. Als de zoneven doorbreekt, lichten ze spierwit op. Aan de Franse kant wordt Cap Griz Nez zichtbaar, grijs en dreigend in de schaduw. De Alessia vaart nu tegen 16 knopen. Mijn eerste dag op zee voelt als een week. Het brede water heeft een geruststellend effect. Mijn handen klemmen om de reling, de wind blaast elke gedachte aan het leven op land weg. Elke gedachte tout court. Het spektakel is adembenemend en in de ochtendzon kleurt het water diep blauw, exploderend in licht azuur als een golf breekt. De zee is doorzichtig, helder en zuiver. Nu ik weer oog in oog sta met dit water, overvalt me hetzelfde gevoel als in mei, onderweg naar Ierland. Deze pure natuur vervult de mens met verrukking en blijdschap. En ook met heimwee naar de onschuld van onze kindertijd. Voor het kind dat wij ooit waren, was de zee eindeloos. Vanop het strand reikte de zee tot in de hemel. Water en lucht gingen in elkaar over, want we waren te klein om de horizon te zien. Op de plek waar ik nu sta, zie ik de horizon wél, maar toch heeft het kind gelijk: de zee is eindeloos. Deze horizon roept geen beperkingen op, maar biedt ons vrijheid van geest en inzicht. De dingen die ons op het land zo belangrijk leken, hinderen ons niet meer. Ze staan niet meer in de weg, ze zijn verdwenen uit onze gedachten. Onze blik is weer ruim, ons zicht onbeperkt, zowel naar buiten als naar binnen.

"Dit alles roept de zee op, want dit is de Ware Zee."

Hier drijft geen plastic rond of olievlekken en chemische vaten. De zee die ik hier zie is niet smerig en verloren want dit is de Ware Zee. Deze Ware Zee verrast, want ze beantwoordt niet aan de voorstelling die ons altijd voor ogen wordt gehouden: dat de zee een poel is van dood, van verderf en plastic, dat het afgelopen is met de zee, door onze schuld, door onze grote schuld, door onze allergrootste schuld. Het lijkt de laatste tijd verboden om nog blij te zijn met de zee. De zee wordt gecensureerd en we durven amper geloven dat ze nog bestaat. Maar toch bestaat ze en het zullen de optimisten zijn die de Ware Zee zullen redden. Als je hier staat, weet je dat zeker. Mededeling van de kapitein: als ik weer eens op dek wil, moet ik dat eerst aanvragen bij de duty-officer. De kapitein heeft me zien ronddwalen op de platforms en met dit weer maakt hij zich zorgen over mijn veiligheid. Alleen als ik op de trap van dek E blijf, mag ik buiten, maar geen meter verder. Ik leg me er bij neer, zeker als ik hoor dat ook de matrozen die buiten de containers controleren, zijn binnengeroepen. Enkel de koelsystemen van de 73 containers met etenswaren blijven tweemaal daags onder surveillance op dek, ook nu het begint te regenen. Het is een helse job; gevaarlijk werk. Maar de kapitein heeft ook goed nieuws: ik mag gelijk wanneer op de brug, bij het commando. Als compensatie kan dat tellen. Op de Elbfeeder mocht ik de hele reis naar Ierland en terug één keer op de brug op en na vijf minuten keek de kapitein me keihard buiten. Tijdens de lunch maak ik verder kennis met Gleb, die op de Alessia zijn 12 maanden als cadet – kandidaat-officier –, volmaakt. Gleb is een enthousiaste jongen bomvol theoretische maritieme kennis. Hij is gek op varen op zee en hoopt op een toekomst als officier op een schip als dit. Zijn mond staat geen moment stil. Hij vertelt over zijn nachtshiften op de brug op de 9de verdieping, met alleen de sterren en de lichten van andere boten aan de horizon. Als hij praat, hoor ik de echo van generaties van onze eigen zeelui. Ontelbaar zijn de keren dat ik in Antwerpse kroegen luisterde naar zeelui op rust of afgemonsterde matrozen; waar zijn die gebleven, waar is de nieuwe generatie,

"waarom wil er niemand van ons nog op zee ?”

Maar ik kan die vraag evenzogoed stellen aan bouwvakkers; aan stukadoors, truckers, loodgieters en verpleegsters. Iedereen kent het pijnlijke antwoord. Alleen durft niemand het hardop zeggen. Gleb leidt me rond. Eerst enkele dekken lager naar het zwembad. Er is een net overheen gespannen en het staat leeg. Ik heb mijn zwembroek dus voor niks meegebracht. Nogal naïef van mijn kant, want natuurlijk wordt een zwembad op een schip gevuld met water uit de zee en dat is op dit ogenblik min één graad. De gym-afdeling ernaast heeft zijn beste tijd gehad en de sauna is buiten gebruik. De Alessia zit duidelijk al in winter-modus. Op mijn eigen verdieping bevindt zich het salon voor officieren. Ik ben er al een paar keer voorbijgelopen maar nooit binnengegaan omdat het er altijd donker is, met de gordijnen dicht. Gleb ontsteekt de lampen. Het is een gezellige ruimte met tafeltjes en zetels, zacht vast tapijt en een luxe-bar. Volgens Gleb komt hier nooit iemand, tenzij voor het kerst- en nieuwjaarsfeest. Ik snuffel in de ruime bibliotheek. Gleb, zelf een boekenfan, zegt: “De meeste boeken zijn geschonken door hulporganisaties voor zeelui, maar aan boord is er geen kat die nog leest. Vroeger nog wel naar het schijnt, maar nu niet meer. En die DVD’s liggen hier ook maar in de schuif. Na de shift zit iedereen in zijn kajuit naar het scherm van zijn computer te kijken. Neem maar mee wat je wil, niemand zal iets missen.” Hij kan hier niet snel genoeg buitenzijn, maar ik weet dat ik hier nog terugkom. Na de middag varen we het Kanaal binnen. Het water wordt nu breder. Ik val weer in slaap in mijn kajuit, terwijl ik eigenlijk had willen lezen. Ik ken het verschijnsel. Mijn op het land veronachtzaamde lichaam eist op zee zijn rechten weer op. Al slapend herstelt het evenwicht tussen geest en lichaam, dus ik geef er aan toe. Ik ben tenslotte passagier. Ik heb geen enkele verplichting tot wakker blijven. Deze slaap is niet gestolen, het is een cadeau.

François Mitterand over evenwicht: “Het evenwicht tussen actie en meditatie, tussen liefde en overgave, tussen vrijheid en ascese is het geheim van een vruchtbaar leven.”

Een uur later kijk ik uit het raam. Er is geen land meer in zicht. We varen nog steeds de route die ik vorig jaar volgde richting Dublin en de Ierse Zee. Misschien heb ik daarom nog geen gevoel van echt avontuur. Pas morgenmiddag kiest het schip voor mij onbekende wateren. Voorbij Land’s End gaat de Alessia dan pal zuidwaarts, in rechte lijn naar Cap Finisterre, op de westelijke punt van Spanje. Door de naderende winter is mijn tijdsgebruik tot nu toe niet te vergelijken met de reis aan boord van het kleine vrachtschip Elbfeeder. Toen was het mei en ik bracht vele uren door op de buitenplatforms, uit de wind, veel in de zon. Nu jaagt de nijdige kou en de harde noordoostenwind me na een paar seconden weer binnen. Zo wordt de dagindeling eentoniger. Eentonig is aan boord niet hetzelfde als vervelend. Het leven krijgt alleen een intiemere wending. Joris Van Bree van Cptn Zeppos vergelijkt de zeelui die hij op zijn reis naar New York leerde kennen met kloosterlingen; hij noemt ze de monniken van de zee en nu het koud en snel donker is, benadert dit schip inderdaad de definitie van een klooster. De gangen zijn lang, leeg en het linoleum blinkt van netheid. Op de matjes voor de deuren van de matrozen staan schoenen en badslippers. Slechts af en toe ontmoet ik een bemanningslid in de trappenhall tussen de negen verdiepingen. Op zee worden shifts gelopen van vier uur op, acht uur af, dus ergens ligt altijd wel iemand te slapen. Op elke verdieping roepen bordjes op tot stilte. Sla niet met de deuren. Roep niet. Heb respect. Ik denk terug aan het bordje op de matglazen deur die in het college de toegang naar de patersverblijven afsloot: “Slot! Stilte !” Intussen gaat het schip van links naar rechts en wiegt het in lange halen op en neer. Dagenlang op hetzelfde ritme van de zee die je niet ziet, maar wel hoort.

"De afwezigheid van sociale media, muziek of radio is even wennen, maar wordt zachtjesaan zalig."

Stilte sluit bijzaken buiten en maakt me met de dag ontvankelijker voor de hoofdzaken. Wat zijn mijn hoofdzaken ? Mijn hoofdzaken zijn privé en ik deel ze niet mee, maar iedereen heeft ze en na verloop van tijd komen ze hier vanzelf boven, net zoals verborgen verlangens en onderdrukte dromen. Op dit moment van mijn reis is mijn hoofdzaak beperkt tot het opbouwen van contact met mijn nieuwe omgeving, zonder iemand te bruskeren, ook mezelf niet. Als ik een mooie relatie met de bemanning kan opbouwen, kan ik gelijk waar op dit schip mijn échte hoofdzaken onder ogen nemen. Als ik zin heb. En als ik geen zin heb, kijk ik naar de zee. Met wie heb ik tot nu toe kennis gemaakt ? Er is de Roemeense cadet Gleb, amper 22 en met veel Balkanbranie en evenveel intelligentie. 3° officier Lawrence, een voorzichtige Filipijnse jongen die 25 is maar eruitziet als 16 en die een enorme veiligheidsverantwoordelijkheid draagt; de Poolse 2de machinist en de Roemeense Chef-machinist – twee kolossen van venten waar je geen woord uitkrijgt, hooguit een knikje waarvan je dan nog moet raden naar de betekenis: welwillend of afwijzend ? Verder een verlegen Roemeense 3de machinist-electricien die bij mij aan tafel zit maar nooit een woord zegt. Chefkok Irwin en steward Rezking zijn uiterst behulpzame en altijd blijgezinde Filippijnen, het zijn de toegankelijke types die je overal vindt en in deze mess zijn ze precies op hun plaats. Er zijn nog meer Filippijnen en Oost-Europeanen die ik niet ken, maar ze hebben allen één ding gemeen: het zijn van nature rustige types, met spaarzame bewegingen en een opstelling die nooit opdringerig is, eerder afwachtend. Aan de tafel met de kapitein en de Chief Mate en eerste machinist – alle twee Roemenen –, is het gewoonlijk heel stil. Moeten de twee Oost-Europeanen wennen aan het gezag van de Filipijnse kapitein die bovendien nog maar pas aan boord is ? Is het omdat de gebruikelijke rangorde op zee nu plots is omgedraaid? Ik neem me voor er niet meer op te letten.

"Tijdens het eten speelt geen muziek, er staat geen televisie, de mess is een oase van rust."

Buiten werkt de bemanning in het geraas van de zee, van machines en koelsystemen, maar hierbinnen is het stil. De gesprekken zijn spaarzaam maar niet onaangenaam en na een kwartier gaat iedereen zijn weg, langer duurt een maaltijd nooit. Ook kleine dingen valt respect ten deel. Een zeeman leeft lange tijd op één kleine plaats en détails krijgen evenveel aandacht als hoofdzaken. Alles heeft zijn plaats en zijn rechten, anders is dit leven onleefbaar. Een potje op het buffet heeft zijn vaste plek en wordt na gebruik tot op de millimeter teruggezet. Ik ben er nog niet aan gewend, aan dit oog voor het kleine. Als de kapitein de mess verlaat, houdt hij halt bij de borden waarvan ik zonet kaas en salami heb genomen. Hij plooit er de plastic folie weer netjes overheen en geeft me een vriendelijk knikje. Niemand heeft het gezien, maar ik heb het begrepen.

*

Tegen tien ’s avonds uur ga ik langs de brug. Ik kom uit het felle licht van de traphall en als de deur achter me dichtvalt, zie ik geen steek. Het is pikdonker op de brug. Hier, 52 meter hoog boven de zee, is binnen en buiten alles even zwart. Alleen het schuim van de brekende golven heeft een lichte, fosforiserende gloed. De radarschermen en metertjes lichten op eb daaromheen zie ik de vage contouren van 3de officier Lawrence en cadet Gleb die met dienst zijn. Ze geven niet veel sjoege, ze zijn geconcentreerd. De koers van dit enorme schip is weliswaar digitaal uitgezet, maar het bijsturen en het reageren op onverwachte situaties hangt toch maar af van deze twee twintigers waarvan de jongste nog volstaat met acne-puistjes! We bevinden ons tussen het Franse Cherbourg en het eiland Guernsey aan de éne en het Engelse Plymouth aan de andere kant. De Alessia vaart nu tegen 19 knopen. Gleb toont de koers op de radar: een rechte rode stippellijn tussen de punt van Bretagne en de westelijke punt van Spanje. We zullen 800 kilometer varen op de onzichtbare scheiding tussen de Golf van Biskaje en de Atlantische Oceaan. In dit langgerekte gebied ontmoeten twee tegengestelde stromingen elkaar en wordt de zee vanaf nu nog ruwer. Ik ga vroeg het bed in. Ik reken op de deining om me snel in slaap te wiegen.

***

— DAG 121 november 2019

vorige dag

— DAG 323 november 2019

volgende dag