Antwerpen —  IstanboelDAG 7

— door Ward Hulselmans

— Woensdag 27 november 2019

We varen langs de kust van Algerije, met Syrië het enige mediterrane land dat ik écht had willen kennen, maar waar ik nooit geraakt ben. Het is 8 uur ’s ochtends en ik sta op de brug met de kapitein en 3de officier Lawrence, wiens hele familie ik ondertussen ken. De zon komt op, vlak voor ons. Op het radarscherm schuift de rode stip van de Alessia op 25 mijl langs de Afrikaanse kust. Algiers nadert. Met de verrekijker speur ik de kust af, op zoek naar de witte stad, maar Algiers verschuilt zich achter de nevels. Erachter liggen eerst de bergen, daar nog achter de Sahara. Algiers... Ik ben weer 12 jaar en de oorlog tussen de Algerijnse onafhankelijkheidsstrijders van het FLN en het Franse leger woedt volop. De Franse pied-noirs – de zgn kolonisten – , zijn woedend omdat De Gaulle Algerije zijn onafhankelijkheid gunt. Om het tij te keren, vormen Franse militairen en pied-noirs in 1961 de OAS : l’Organisation de l’Armée Secrète. Het Geheime Leger. In mijn naïviteit zijn dat mijn helden: zij durven de wapens opnemen tegen de georganiseerde staat.

"Een vuil en moorddadig conflict breekt uit."

Na een tijd is de oorlogskas van de OAS leeg. Ik luister elke dag naar het radionieuws en volg hun strooptocht naar vers geld : “In Parijs pleegden gemaskerde mannen vanmorgen drie overvallen op banken.” “In Marseille werden twee geldtransporten opgeblazen met plasticbommen, vermoedelijk door leden van de OAS. In Toulouse...” Elke dag opnieuw, waarna de aanslagen en de moorden opnieuw beginnen, met even bloedige represailles van de Franse staat. En midden die smerige burgeroorlog staat Albert Camus, zelf een pied- noir, opgegroeid in de arme wijk Belcourt in Algiers. Hij woont nu in een sjiek quartier in Parijs, heeft de Nobelprijs Literatuur gewonnen en verkeert in de linkse kringen van Sartre en Simone De Beauvoir. Zijn Parijse kliek wil dat hij publiek steun betuigt aan de Algerijnse onafhankelijkheidsstrijders van het FLN; hij is toch in Algerije geboren en opgegroeid, hij was toch altijd links en tegen “L’Algerie française”, wel dan? Men eist dat hij kiest en het woord neemt. Maar hij kan het niet. De betweter, de bourgeois en versierder die Camus is geworden, zwijgt. Hij wordt vanbinnen verscheurd. Hij ziet het Franse staatsgeweld, maar ook dat van de Algerijnse onafhankelijkheidsstrijders van het FLN, zijn jeugdvrienden van toen. Hij ziet het bloed stromen in de Algerijnse straten. Hij is geen pacifist en toch wil hij niet de kant van de ‘vrijheidsstrijders’ van het FLN kiezen, hij kan het niet. Deels omdat hij zelf een pied-noir is. Maar de echte, diepe reden is puur persoonlijk: zijn moeder, die nog altijd in haar armoedige flatje in Algiers woont; zijn moeder die niet eens kan lezen of schrijven.En dan schrijft hij de woorden die ik mijn verdere leven meedraag: “Ik heb de terreur altijd veroordeeld en ik veroordeel ook de blinde terreur die nu in de straten van Algiers heerst en die mijn moeder en mijn familie kan treffen. Ik geloof in de gerechtigheid, maar ik verdedig mijn moeder boven de gerechtigheid.” Deze rangorde van waarden werd de sleutel van veel verhalen die ik nadien schreef. Bloedband gaat boven gerechtigheid. Liefde gaat boven gerechtigheid, gerechtigheid is net zomin als vrede een absolute waarde. Sinds mijn 12de achtervolgt de Algerijnse burgeroorlog me, zelfs nu op de Alessia. Ik heb deze keer enkele romans meegebracht en één ervan is ‘Le Voyeur’ van de joodse Fransman Boltansky. In het boek gaat de schrijver op zoek naar het geheime verleden van zijn moeder, die in Parijs onderdak verleende aan FLN-strijders. En de bankkraak waarmee mijn scenario voor de TV-serie Salamander begint, is tot in détail een kopie van de “Kraak van de Eeuw” op de bank Société Générale, aan de Avenue Jean Medecin in Nice. Het brein van die kraak langs de riolen en door een tunnel was Albert Spaggiari. Voormalig Frans parachutist. Oud-lid van het geheime leger OAS.

"Het duurt nog drie dagen voor we de haven van Piraeus in Griekenland bereiken."

Omdat ik niets anders te doen heb dan eten, slapen, lezen en naar zee staren, valt het dagelijkse leven altijd in dezelfde plooi, de plooi van het zich altijd herhalende leven op een vrachtschip, onderweg naar zijn bestemming. Het heeft een geruststellend effect; het went, het maakt plaats voor dingen en gedachten die aan land geen kans krijgen om zich te tonen. Je zou verrast zijn hoeveel intieme, geheime gedachten en hunkeringen in ons onderbewustzijn, wachten op aandacht.Elke dag ontmoet ik dezelfde bemanningsleden op dezelfde tijdstippen, op dezelfde plaatsen. Sommige officieren en matrozen zie ik dan weer nooit, het gevolg van de strakke ‘vier uur op’, ‘acht uur af’, ‘vier uur op’ – routine op zee. Ofwel flitsen ze enkel even langs, zoals de 1ste machinist, de RR – Reusachtige Roemeen –, eeuwig in korte broek. Hem zie ik alleen ’s avonds laat, als hij op hetzelfde uur als ik, koffie komt tanken in de verlaten kombuis. Eén minuut, een groet en weer weg. De Chief Mate zie ik bijna enkel tijdens mijn ontbijt, als hij zijn klaarstaande omelet komt mee grissen; hij eet na zijn nachtshift altijd alleen in zijn hut. Het is dag. We doorkruisen nog steeds de Middellandse Zee.

"Zee, altijd zee, geen land meer in zicht."

Met de blik op de horizon zegt Gleb: “Meer dan dit krijg je hier niet. Je hebt de zee, de lucht en af en toe wolken. Daar hou ik wel van om naar te kijken, wolken, een helemaal blauwe lucht vind ik echt saai. En ’s nachts heb je de sterren. Elke nacht controleren we met de diopter en de sterren of ons kompas afwijkt; verplichte kost van de rederij. Voor de rest heb je weinig meer te doen dan rond te kijken. ’s Nachts varen is nu eenmaal eenzaam. Ofwel raak je eraan gewend en kan je na een tijd niet zonder, ofwel wordt je er knettergek van. Als je zorgen hebt bijvoorbeeld.” Even later kruist een tanker van rechts naar links onze denkbeeldige vaarlijn, uitgezet om hem links voorbij te steken. “Dat is nu de tweede keer”, zegt Lawrence. “Gaat die vent echt zigzaggen ?” Hij checkt het schip via satelliet. De nationaliteit is niet na te speuren, de tanker vaart richting Djeddah in Saoedi-Arabië. Lawrence laat de hoorn loeien:“Misschien weet hij niet dat hij zijn koers verlaat ofwel herstelt hij ze nu pas.” Op het buitenplatform kijk ik met Gleb door de verrekijker. De tanker is een stuk kleiner dan onze Alessia van 85.000 ton en vaart anderhalve zeemijl voor ons. Intussen gaat 3de officier Lawrence over de radio een dovemansgesprek aan met de zigzagger, een Indiër zo blijkt. Gleb kijkt wat ironisch naar de kleine Filippijn die zich binnen uitslooft. “Heeft geen zin, praten. Negen op tien verstaat de ander niet eens wat je zegt. Bovendien maak je kans dat andere schepen denken dat je tegen hén praat en komen die er nog eens doorheen, het is allemaal tijdverlies”. Wat zou hij dan zelf doen ? De Roemeen haalt de schouders op: “Negeren en zelf de koers bepalen. Uitgaan van jezelf. Even toeteren en die knul gewoon voorbijsteken volgens je eigen plan.” Ik sta hier op de brug bij twee zeelui van 25 en 22, elk propvol maritieme en technologische kennis en eergierig, en toch verschilt hun stijl als dag en nacht. De Filipijnse Lawrence werkt met de toewijding van een horlogemaker en is een alles-checker. Gleb is nog maar cadet en draait op zijn Roemeense branie. Even later komt de kapitein naast me staan. Hij ruikt naar aftershave en heeft een mooi gestreken lichtblauw hemd aan. We praten wat. De jongelui staan binnen en houden samen de koers in het oog. De kapitein houdt Gleb sluiks in het vizier en zegt me dan stilletjes: “Die jongen gaat het nog ver brengen.”

"Het is namiddag, de zon schijnt keihard op het dek en aan stuurboord glijdt de kust van Tunesië voorbij."

We varen nu ter hoogte van het Tunesische Sidi Bou Saïd, het vroegere Carthago. Ik stond jaren geleden ook op die plek, vanwaar Hannibal zijn olifantentocht begon tegen het Romeinse Rijk. Vanaf nu, vanaf dit punt op onze tocht, zal de geschiedenis van de Carthagers, de Grieken, Feniciërs en Romeinen ons niet meer verlaten tot in Istanbul, de “poort naar het oosten”...: Constantinopel. De zee waar ons schip nu doorheen vaart, heeft alle keizers en heersers uit de Oudheid over zich heen gehad, gretig als ze waren om nog meer macht, nog meer land te veroveren ‘aan de overkant’. Ik heb thuis nog een paar geschiedenisboeken uit mijn humanioratijd en ik beloof mezelf om mijn kennis nog eens op te frissen. Maar ja, dat heb ik me al dikwijls voorgenomen.

*

Er staan op de Alessia trouwens veel interessantere gebeurtenissen op til: om vijf uur is het barbecue op dek D! In Hamburg en Bremerhaven is een aantal nieuwe bemanningsleden aan boord gekomen en dat wordt gevierd. De enige passagier is hartelijk uitgenodigd. Francis en enkele kompanen sleuren een geluidsinstallatie door mijn gang en op het dek worden tafels, banken en BBQ-stellen klaargezet. “Sir, welke nationaliteit hebt u Sir ?” vraagt een matroos die ik nog nooit heb gezien. Belgium? Fine! Hij verdwijnt en vijf minuten later hangt hij met touwtjes een Belgische driekleur naast de vlaggen van de USA, de Filippijnen en de meeste landen die de Alessia gewoonlijk aandoet. Iemand heeft een affiche gemaakt waarop de nieuwelingen worden ver- welkomd. Ik sta er ook bij. Ik moet iets wegslikken. Stipt 17u gaat de vlam in een enorme BBQ-bak, bier en wijn wordt opgediept uit vuilzakken met ijsblokken en de muziek klinkt loeihard om de motoren en de containerkoelers te overstemmen. Op twee man met permanentie na, storten alle Filippijnen, Roemenen en de éne Pool zich op de worsten, satés, biefstukken en kippenpoten die Irwin heeft klaargemaakt. De lol kan niet op. De Filippijnen zijn de echte pretmakers van de Alessia en de chef kok zet de toon: hij verschijnt in een knalrode broek met zwarte vierkanten.

"De zon schijnt over het luidruchtige feest op dek en rondom ons kabbelt de zee oneindig verder."

De kapitein toont zich een gentleman en feest tussen de laagste matrozen in rang. Ikzelf eet voor het eerst in mijn leven twee gigantische lappen rund achter elkaar en verover zo het respect van de twee kolossaalste Roemenen aan boord: de eerste en de tweede machinist, naast mij aan tafel. Tegen acht uur is de party afgelopen. De Filippijnen hadden gehoopt op een avondje karaoke, maar de installatie werkt niet. De zwijgzame Roemeense elektricien die mijn tafel deelt in de mess doet wat hij kan, probeert en probeert, maar het lukt niet. Toch is het mooi geweest. Om negen uur lig ik al in bed; na een paar pilsjes heb ik echt geen zin meer in lezen. De motoren brommen diep in de buik van het schip en zalig rond gegeten val ik in slaap.

***

— DAG 626 november 2019

vorige dag

— DAG 828 november 2019

volgende dag