Antwerpen —  Istanboelhet echte einde, deel I

De volgende gebeurtenissen in en rond Istanboel in december 2019, waren onvoorzien, ongenood en ze veranderden voorgoed mijn kijk op reizen in de 21ste eeuw. Een even grote verrassing was echter een ontmoeting met iemand die ik al veel te lang gemeden had: mezelf.

— door Ward Hulselmans

— Zaterdag 30 november & Zondag 1 december 2019

We waren elf dagen onderweg met enkel Portugal als tussenstop, toen zich bij het binnenlopen van de Griekse havenstad Piraeus een eerste kleine tegenslag aandiende.

Onze ligplaats bleek ingenomen door een Chinese cargo die vertraging had en nog volop containers laadde. Het was al laat, pikdonker en de havenautoriteit wees ons een plek in de baai waar we voor anker gingen. Na een week nonstop ronken, zwegen de scheepsmotoren. Ons schip lag doodstil voor de Griekse kust, verzonken in welverdiende rust.

Het was een warme nacht.

Door mijn patrijspoort leek Piraeus heel dichtbij en toch was de stad onbereikbaar veraf. Op het water dansten duizenden lichtjes van witgepleisterde flatgebouwen, maar geen enkel stadsgeluid drong tot hier door. Tegen de bergketen op de achtergrond scheen nog een ander - flauwer en uitgestrekter - licht dat nog onbereikbaarder was: het licht van Athene. Ik viel in slaap.Bij de eerste stralen van de ochtendzon werd ik gewekt door het gebrul van de sleepboten die vlak onder mij, het schip naar de kade duwden.

De volgende tegenslag meldde zich tijdens het lossen van de voorziene tweehonderd containers. Terwijl we wachtten op permissie om van boord te gaan, leunde ik met de Roemeense cadet Gleb over de reling van dek D; samen keken we naar de bedrijvigheid op de kade. Het was negen uur in de morgen en eind november, maar het begon al warm te worden. Tegen de hellingen achter de haven flikkerden de witte huisjes van de voorsteden in het ochtendlicht.

Om elf uur belde de Griekse scheepsagent naar de kapitein. Zonder verdere uitleg dan dat het zaterdag was en hij geen zin had, zegde de Griek zijn komst af. Het gevolg was dat niemand van de bemanning toestemming kreeg om het schip te verlaten; als enige passagier maakte ik al helemaal geen kans.

De laatste keer dat ik voet aan wal had gezet, was in Portugal en ik begon echt te balen.

Het Griekse vasteland lag twintig meter onder mij en toch moest ik de volgende uren hier slijten, achter de reling, belaagd door het lawaai van kranen en containertrucks met hun nooit aflatend sirenegehuil.

Misschien waren deze tegenvallers te onbeduidend om ze voortekens te noemen, maar de zee zit vol bijgeloof en op de één of andere manier kreeg ik het gevoel dat deze reis niet zou eindigen zoals ze begonnen was. Het was gewoon een kwestie van wachten. En zo werd deze dag er een zoals alle andere op zee: er gebeurde niets. Ik kon niet eens naar huis bellen. Mijn oude Nokia van 38 € kreeg geen verbinding en ik had geen zin om weer eens een smartphone te leen te vragen; ik verdeelde de uren tussen mijn bed en een dekstoel in de schaduw.

In de late namiddag werden de trossen weer gelost en onder de hete zon voeren we richting zee. Langs bakboord schoof Piraeus voorbij. De stad lag spierwit en uitgestrekt te bakken, hautain en onverschillig als een dure hoer.De rest van de dag en de avond laveerde ons schip steeds verder oostwaarts, tussen de Cycladen en de eilandjes van de Egeïsche Zee, van het ene Instagram-plaatje naar het andere, tot het snel donker werd.Het was bijna middernacht toen ik naar de brug klom voor mijn vaste avondpraatje met tweede officier Lawrence. Naar gewoonte nam ik de buitentrappen, maar op het tweede platform hield een vreemde gewaarwording mij staande. Er was iets veranderd. De wind was plots kil en strak en een ijskoud gevoel kroop onder mijn dunne jasje.

Diep beneden sloegen de golven tegen de scheepswand en voor de eerste keer leek de zee bedreigend in haar onzichtbaarheid. Ik keek omhoog en aan de hemel stond geen enkele ster. De verandering sloot als een koude hand rond mijn hart.Het duurde even voor ik het besefte wat er was gebeurd. Ongemerkt waren we de grens van het vriendelijke mediterrane Europa overgestoken. We naderden nu de poort naar een ander continent, dat ruwer en ongastvrijer beloofde te zijn: Istanboel, het eindpunt van mijn reis. De vaart door het donker, langs de Dardanellen en Gallipoli was plots geen aantrekkelijk vooruitzicht meer. Ik draaide me om en ging naar binnen voor mijn laatste nacht aan boord.

’s Anderendaags waren alle kleuren verdwenen.

Alleen het grauwgrijs van de bergketen aan stuurboord en het antracietgrijs van het water bleef over. De hemel zelf was kleurloos.Ons schip stevende door de binnenzee van Marmara oostwaarts en we hadden nu 5.900 kilometer achter de rug. De toegang naar de Bosporus voelde gemeen en onbetrouwbaar aan; er waren geen brede golven meer. Nijdig schuimbekkend en in korte aanvallen belaagde het water onze scheepswand. Het begon te regenen.

De nabijheid van Istanboel kondigde zich aan met honderden schepen die in de trechter naar de Bosporus voor anker lagen, wachtend op orders, op een plek in de haven of voortzetting van hun vaart naar de Zwarte Zee. Harde druppels sloegen tegen de patrijspoorten van dek E en elk schip op het water leek een schaduw van zichzelf. We lieten deze sombere wachtenden achter ons en voeren hardnekkig verder.Aan mijn voeten stond mijn gepakte reistas en ik had al afscheid genomen van de paar matrozen en officieren die onderweg vrienden waren geworden. In gedachten was ik hier al niet meer. Vaag tekende Istanboel zich af.

Aan de horizon gleden flatgebouwen en woonwijken tientallen kilometer lang voorbij. Het was geen uitnodigend zicht, maar toch: ergens in deze mierenhoop van 14 miljoen inwoners wachtte mij een warm bed in een hotelletje achter de Aya Sofia en morgenvroeg zat ik al op de eerste vlucht naar Brussel.

“Goed. Ik wil geloven dat u geen bemanningslid bent, maar wat bent u dan wél?”“Passagier.”“Passagier.”“Ja.”“Maar dit is een vrachtschip.”“Ik ben inderdaad passagier op een vrachtschip.”“Geef me uw paspoort.”“Alstublieft.”

De Turkse agent greep mijn paspoort en bekeek het aandachtig. We zaten tegenover elkaar in de kapiteinskajuit. Hij legde het paspoort weer neer en liet zijn blik op mij rusten. Na een paar seconden begon de stilte te wegen. Links van mij draaide de kapitein ongemakkelijk in zijn stoel, rechts sloeg veiligheids-officier Lawrence de ogen neer.Op tafel lagen de sloffen Marlboro-sigaretten die de Turk van de kapitein had afgetroggeld in ruil voor de officiële stempels op de vrachtbrieven. De agent dacht na, trommelde met zijn vingers op de rood-witte verpakking, greep mijn paspoort opnieuw en stak het in zijn binnenzak.Op slag besefte ik dat de tegenslagen in Piraeus en de plotse verkilling van het klimaat inderdaad voortekenen waren geweest. Ze hadden een hoofdstuk ingezet waarvan ik de afloop niet kende en dat nu begon.

“Hoe lang denkt u in Turkije te blijven?”

“Eén nacht, tot morgenvroeg. Ik slaap in een hotel in de oude stad, dit is de voucher. Morgen vlieg ik met Turkish Airlines naar Brussel, dit is een kopie van mijn ticket.”Hij keek niet eens naar de papieren die ik vooruitschoof.“Waarom bent u niet met het vliegtuig gekomen?”“Ik hou niet van vliegen.”“U bent dus bijna twee weken onderweg naar onze prachtige stad. En nu u er eenmaal bent, bezoekt u ze niet. U wil direct weer vertrekken.”“Ja.”“Vindt u dat normaal?”“Ik vind het aangenaam om met een vrachtschip te reizen.”“Is dat zo.”“Het reizen zelf interesseert me. De zee. Het leven aan boord.”

Ik hoopte dat hij dit begreep, maar zijn donkere ogen vertelden iets anders: enerzijds overwoog hij de mogelijkheid om gewin te slaan uit mijn wankele positie, anderzijds was Turkije een dictatuur in wording en drukte de bureaucratie zwaar op zijn schouders. Hij wilde geen fouten maken. Wie wàs ik trouwens?Hij nam een besluit.

“Dit moet hogerop besproken worden.”De Kapitein knikte opgelucht: “Neemt u rustig de tijd. Wil u iets drinken terwijl u telefoneert?”“Captain, ik telefoneer helemaal niet. Het is zondag. De autoriteit die hierover gaat, stoor ik niet op zondag. Morgen misschien, vanaf 10u.”“Vannacht vertrekt mijn schip naar de volgende haven.”“Dat is mijn probleem niet.”Ik probeerde het over te nemen: “Mijnheer, als u uw stempel zet, ben ik morgenvroeg al het land uit. Mijn vliegtuigreservatie ligt sowieso vast.”“Ik herhaal. Dat is mijn probleem niet.”“Probeert u alstublieft te bellen, dit brengt me echt in een moeilijke situatie.”

Het klonk smekender dan bedoeld, maar het had een gunstig neveneffect: toen hij me weer aankeek, zag ik een beginnende hebzucht om voorrang strijden met zijn plichtsbesef als agent.Ik kende deze speciale blik en legde mijn portefeuille op mijn knieën. Lawrence ging weg en de kapitein deed of hij wat documenten inkeek; ik schoof een biljet van twintig dollar over tafel. Het verdween onder de hand van de Turk. Hij zuchtte eens, tikte zijn telefoon in, wachtte vijf beltonen en sloot weer af:

“Not home.”“Probeert u het nog eens.”“Geen sprake van. Morgen.”“Morgen ligt het schip hier niet meer.”“Dat is dan spijtig voor u.”“Dan mis ik mijn vlucht naar huis.”“Ja.”“Mag ik mijn paspoort terug?”“Nee.”“Waarom niet?”“Uw paspoort is veilig bij mij.”“Wanneer krijg ik het weer?”“Vanavond om 23u, als mijn dienst is afgelopen. U mag op mij rekenen. Intussen blijft u aan boord.”“Dus als het schip vannacht vertrekt, moet ik mee.”“Ja. U hebt het eindelijk begrepen.”“Wat gebeurt er in de volgende haven?”“Geen idee. Ik ben alleen verantwoordelijk voor Istanboel.”

De Turk stond recht, schudde de hand van de kapitein en trok zijn jasje recht. De twintig dollar verdwenen in zijn broekzak. Terwijl hij zijn stempel opborg, legde ik nu twee twintig- dollarbiljetten op tafel. Het was een gok. Hij keek ernaar, maar raapte ze niet op.

“Ik begrijp u” zei ik. “U doet alleen uw plicht. Maar u moet mij ook begrijpen.”“Wat wilt u dan?”“Istanboel zien.”

Hij begon hard te lachen.

De kapitein leunde achterover en glimlachte mee. Toen de Turk was uitgelachen zei ik:“Mijnheer, ik ben twaalf dagen aan één stuk op zee geweest.” (dat was deels gelogen – ik was in het Portugese Sines van boord geweest en in een soort kantine in de vissershaven had ik versgevangen inktvis en een tong van één kilo gegeten, mijn lekkerste vismaaltijd in jaren).Ik ging verder: “En nu ben ik op mijn eindbestemming en ik kan niet eens uw stad bezoeken. Bovendien mis ik mijn overnachting in mijn hotel, mijn vliegtuig vertrekt zonder mij en ik weet niet eens in welke haven dit schip morgen aanlegt.”

“Gemlik” zei de kapitein droog.

Achter hem hing een kaart van Europa en hij wees vaag naar een plek langs de Turkse kust. Ik keek weer naar de agent:“Ik accepteer uw standpunt, maa”“U hebt ook geen keuze.”“Geef me een uur in Istanboel” zei ik. “Ik heb er twaalf dagen over gedaan om tot hier te komen, geef me dat uur, of twee uur, of meer als het kan. Ik wil kennismaken met uw stad, al is het maar even, anders heb ik niet eens een souvenir, alleen maar een slechte herinnering. Het is me echt iets waard.”De klemtoon lag op de laatste zin, maar niet genoeg, want hij gaf geen sjoege.

“Ik hoef geen taxi” zei ik. “Misschien hebt u iemand in de familie die niet veraf woont. En die me heen en weer brengt”.“Wat wil u dan zo absoluut zien?”“De bazar; de brug over de Bosporus.”

Hij dacht lang na. Uiteindelijk knikte hij:“Eventueel ken ik iemand ja. Het zou kunnen, als hij tenminste zin heeft. Het is zondag.”“Dank u.”“Maar uw paspoort blijft bij mij.”“Natuurlijk.”“Uw smartphone blijft hier aan boord.”“Ik heb alleen een oude GSM.”Ik legde mijn Nokia van 38 € op tafel. Op één of andere manier stelde het hem gerust dat ik communicatief nog totaal achterlijk was.“Waar is uw bagage?”“Die staat bij de watchman.”“Uw bagage blijft ook hier.”“Akkoord.”Hij zuchtte even en zei:“Ik heb een neef die misschien kan rijden. Honderd dollar.”“Dat is te veel.”“Het is zondag.”“Toch is het veel.”“En het is een uur rijden. En nog eens een uur terug.”Het klonk plausibel en ik zei:“Akkoord.”“U betaalt eerst de helft.”“Akkoord.”“U hebt toch cash geld?”“Natuurlijk.”Ik nam mijn portefeuille en legde tien dollar op de twee biljetten van twintig.“Samen vijftig” zei ik.Hij lachte zuur, maar er zat iets in van waardering, hij begon me als een gelijke tegenstander te zien.“Nog tien. Voor mijn geduld met u” zei hij.“Ik stel uw begrip erg op prijs.”

Ik legde er nog een biljet van tien dollar bovenop.

Zijn eer was gered. Het was een krankzinnige opwelling van mijn kant, maar het geld kon me plots geen barst meer schelen. Ik moest en zou mijn eindbestemming zien, hoe zou iemand ooit geloven dat ik twaalf dagen voor niks onderweg was geweest?Ik hoopte alleen dat de bankautomaten in Istanboel werkten, want ik had nog maar drie briefjes van vijf over.

“Dat is dan geregeld” zei hij.”Ik vertrek liever met mijn paspoort.”“Nee. Vraag of de kapitein een fotokopie maakt, dat volstaat. Uw paspoort blijft bij mij.”

Een half uur later loodste de Turk mij voorbij de zwaarbewapende militairen aan de controlepost van de containerkade. Hij wees naar een donkergrijze Toyota die met draaiende motor wachtte in de regen.Door het raampje geleund praatte hij met de chauffeur en richtte zich dan weer op. Hij wenkte me en stapte zonder afscheid naar zijn eigen auto die wat verderop stond. Ik trok het portier van de Toyota open en stapte in. De auto schoot vooruit en ik voelde me zo opgewonden als een jongetje op schoolreis.

***

— DAG 111 december 2019

het vorige einde

— het echte einde1 december 2019

deel 2